John Roos
Toneelstuk
Een toneelstuk is een vast gegeven. Het boekje gaat van A tot Z. Het interessante is: wat gaat een regisseur er mee doen? Laatst ben ik naar de zesde versie van “Het huis van Bernarda Alba” van Garcia Lorca gaan kijken. Dit is een stuk waarbij je creativiteit van de regisseur kan ruiken. Daarentegen heb ik “Familie” van Maria Goos vijf keer gezien en daar valt me op dat er weinig ruimte zit voor eigen interpretatie. Het komt er dan vaak op neer: Hoe is het decor? En hoe sterk zijn de spelers?
Toneelschrijver
Voor mij is er een groot verschil tussen Nederlandse en buitenlandse schrijvers. Persoonlijk werk ik graag met Nederlandse schrijvers. Het is toch je moerstaal. Bij buitenlandse schrijvers heb je ook te maken met de vertaler. Heeft hij/zij het alleen vertaald of ook bewerkt? En hoe zijn de dingen vertaald die eigenlijk niet te vertalen zijn? Daarom is het handig om bij de vertaling ook het origineel erbij te houden (vereiste is dat je die taal goed beheerst).
Personage
Een personage is heel belangrijk voor een speler. Je moet affiniteit met de rol hebben en geprikkeld worden om verder dan de tekst te kijken. Wat is zijn/haar doel in het stuk? Hoe verhoudt hij/zij zich tot de anderen? Het is dus te hopen voor een speler dat hij/zij de rol naar zijn/haar zin krijgt. Dit heeft voor mij persoonlijk niets met de grootte van de rol te maken, maar met: hoe interessant is een rol? Persoonlijk heb ik meegemaakt dat je twee voorkeuren mocht uitspreken voor de rolverdeling. Ik koos de hoofdrol en de kleinste rol. Ik kreeg de kleinste en ik was dolgelukkig!
Fascinatie
Gudrun Beckman, een docente op de opleiding voor amateurregisseur, zei steeds met haar zwaar Duits accent; “Waar is je fascinatie?” Iedere cursist zal zich dit nog wel herinneren. Ik ben het met haar eens. Je moet als regisseur geprikkeld worden door een stuk. Je moet zin hebben om het honderd keer te lezen om te kijken of er niet nog meer in zit dan je op het eerste oog ziet.